Interview met Peter Adriaenssens, Antwoorden met een dansbeweging

Professie & Persoon

Jasmien Peeters & Albert Neeleman

Voor het tijdschrift Systeemtherapie interviewde ik samen met collega Neeleman Peter Adriaenssens (nummer 36.2). Professie en Persoon is mijn vaste rubriek. In deze rubriek gaat het om het delen van kennis en ervaring via het persoonlijke en unieke verhaal van een bekende systeemtherapeut. http://www.tijdschriftysteemtherapie.nl

Terwijl mijn veertienjarige oogrollende puberzoon briesend de trap op stampt en de deur niet een maar drie keer ostentatief dichtknalt, luister ik op de dictafoon, vertwijfeld over zoveel boosheid, naar de rustgevende acceptatie van opvoedexpert Peter Adriaenssens. Ik denk aan een zin uit zijn poppentheatervoorstelling: ‘Ge moet proberen iemand te begrijpen die anders is dan gij.’ Jeugdpsychiater, directeur van het Leuvense Vertrouwenscentrum Kindermishandeling. Naast systeem- en gezinstherapeut was hij opleider bij Context en diensthoofd Kinderpsychiatrie (UZ Leuven). Ik ontmoette hem eerder in de keukentafelverhalen van mijn moeder, sociaal werker, sociale dienst jeugdrechtbank. In het overlopen van haar werkdag was hij een warm personage. De tienertijd beschrijft hij als een ‘fascinerende, creatieve ontwikkelingstijd’ (Adriaenssens, 2009, p. 8). Waarvan akte. Knal. Stamp.

In de aanloop naar het interview nestelt een vaag onbehagen zich op en rond mijn maag. We verdiepen ons in zijn professionele loopbaan, grasduinend in de archieven van Vlaamse kwaliteitskranten. Ik word er allesbehalve vrolijk van: misbruik, geweld, ontwrichting, kinderporno. Mijn gemoed wordt zwaar, scrollend door lange lijsten ontreddering. Ik sms mijn coauteur en vraag hem hoe je dat draagt, verdraagt, die hardheid, als vader van vier dochters bovendien. Al dat lijden. ‘We zullen het hem vragen’, luidt het zachte antwoord. Het wordt een warm gesprek met bevrijdende lachsalvo’s, maar deze vraag zal hij niet beantwoorden.

Door de regen fietsen het onbehagen en ik naar Berchem. Ik neurie me met Nick Cave tot rust: ‘Into my arms, O Lord, into my arms.’ In een ankervormig oud hospitaal uit 1907, in eclectische neorenaissancestijl, hebben we afgesproken met Adriaenssens. Hij heeft er een kleine privépraktijk traumapsychotherapie. Want de aanhouder wint. Collega-redacteurs van dit tijdschrift vroegen hem al eerder als geïnterviewde bij zijn pensionering (sinds 2019 is hij met emeritaat). Hij zei nee. Omdat hij nood voelde aan afstand na intense tijden. En ook uit schroom, uit loyaliteit aan ouders die toen nog in leven waren. Hun overlijden, ze werden 86 en 92, leidt tot een ander soort vrijheid. We wachten voor een metershoge deur in een oude ziekenhuisgang. Boven de deur hangt een klok, scheef. Om twee uur zwaait de deur open en verdwijnt het onbehagen even snel als het zich traag heeft opgebouwd. Zuurstokroze muren en een sofa. En ja, de natte, vuile plooifiets mag op het parket staan. Moeten we u of jij zeggen? ‘Hoe gewoner hoe beter’, stelt hij ons op ons gemak. Tegen de muur staat een prachtig schilderij van Kristien Dirckx, een multidisciplinaire artiest uit Antwerpen. In felle kleuren lijkt het alsof een vuist zich sluit rond een hart. Een oog, een tong, zeven vingers. I know. You know. Acrylic paint on canvas, 2022.

Maar wat me nog het meeste opvalt zijn zijn armen. Verbeeld ik het me, of zijn ze opvallend lang, strekken ze zich ontspannen uit met een spanwijdte waar pakweg een arend jaloers op is? Ik denk aan giraffen. Ooit dacht de evolutiebioloog Lamarck dat hun nek langer werd door uit te reiken naar de toppen van de bomen. Misschien is het wél zo met armen van dragers en verdragers, ze worden sterker. Warmer. Je kunt niet anders dan dieper wortelen. Steviger aarden. ‘Ik heb lang gewacht om mijn verhaal te delen. Ik was al met pensioen toen mijn ouders allebei overleden. Want hoe spreek je daarover in waarheid, over je eigen geschiedenis? Het antwoord verandert wellicht ook elke decennium, het rijpt uit en wordt een rijker narratief dat de complexiteit meer recht doet. Elk woord is een selectie. Elke vertelling een deconstructie. Ik vind het anderzijds toch erg belangrijk om als oudere collega mijn waarheidsverhaal te brengen, een waardige plaats te geven. Een spreidstand.’ Als populaire auteur van opvoedingsboeken schrijft hij bewust over normaliteit, geeft hij een boodschap van hoop, ook aan zichzelf: iedere ochtend is er opnieuw licht. Hij werkt met en geeft les over trauma, maar schrijft er bewust niet over. Ouders en pubers moeten samen hard werken, maar met de meeste jongeren komt het goed. ‘Als ik voor het brede publiek toegankelijke boeken schrijf, dan is dat mijn tegengewicht.

Op lezingen met volle zalen ontmoet ik al die ouders die zó betrokken zijn op hun kinderen en zich afvragen wat ze kunnen doen voor hun ontwikkeling. Laat ons vooral blij zijn met worstelende ouders, ze zijn betrokken en hun tieners voelen dat. Dat is mijn antidotum.’

Kiezen wij de weg of kiest de weg ons? Die vraag stelt Dag Hammarskjöld (secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 1953 tot 1961) zich op de openingspagina van Verbolgen verbonden – Opgroeien in een complexe wereld (Adriaenssens, 2018, p. 5). Het lijkt bij Adriaenssens het tweede te zijn, de weg koos hem: ‘Ik werd gevraagd door de Vlaamse regering om een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) op te richten in 1987. Men verzekerde mij “dat het niet veel zou voorstellen”, dat er nog voldoende tijd over zou blijven voor mijn academisch werk. Wist ik veel wat me te wachten stond, het draaide helemaal anders uit. Het ontplofte, we werden overspoeld met meldingen. Ik dacht ook dat ik die wereld niet kende, ervan overtuigd dat er geen verband was met mijn eigen leven. Dat was het tweede misverstand. Ik mocht in die beginperiode van het VK als inleefstage een maand meelopen in Amsterdam met Arend Koers, een kinderarts. Tijdens een incestconfrontatie met een vader aan huis, ontdekte ik dat ik die wereld eigenlijk wél ken. De vader ging namelijk door het lint, zwaaide met een groot mes, zorgde voor consternatie en oproer. Iedereen vluchtte het huis uit. En ik, ik bleef er ijzig kalm onder. “Dat je hier nu rustig naast mij blijft zitten, daar moet je goed over nadenken”, zei Koers mij. Het was erg confronterend, die opmerking over mijn ogenschijnlijk kalme zwijgen. En inderdaad, het was me wél vertrouwd. Het zwijgen en de afscherming waren ook mij aangeleerd. Toen ik tien was, zag ik mijn moeder met een mes op haar polsen. Het overlijden van haar vader toen ze zestien was is haar blijven achtervolgen: moest ze hem achterna of mocht ze in deze wereld blijven? Op een congres in Rome confronteerde ook familietherapeut Maurizio Andolfi me. Tijdens een sessie wees hij me op mijn “ronddraaiende taal”. “Je praat mee met de mensen, dat levert niets op. Je durft niet naar het onderwerp te gaan”, zei hij. Eerst was ik semi-verontwaardigd. Maar twee weken later onderbrak zowel een collega als een moeder op het VK mij onomwonden en op de man af. “Zeg, hoe hebde gij leren praten? Praat eens normaal, zegt wat ge te zeggen hebt! Vindt ge dat ik klop geef?” Dat was drie keer op korte tijd dat iemand me op mijn omfloerstheid wees. Toen had ik de boodschap begrepen en wist ik: ik moet in therapie. Om mijn werk te verbinden met mijn eigen ervaringen als kind; met vernedering, schaamte, machteloosheid. Zo kon ik in echte doorleefde resonantie komen met die thema’s.

Ook gezinstherapeut Salvador Minuchin (1921-2017) in Philadelphia leerde me een belangrijke les in een sessie met een doorkijkspiegel met een Italiaanse maffiafamilie. Ik had niet voldoende durf, en hij zei me “you have to work harder”. We hebben allemaal herinneringen aan zinnen die binnenkwamen en ons veranderd hebben. Hij had gelijk, door harder te werken werd ik moediger. Ik leerde ook veel van Mony Elkaïm (1941-2020). Hij was een Marokkaans-Belgische psychiater en psychotherapeut. In onze ontmoeting met cliënten is er steeds een aanvoelen, hij leerde mij het belang ervan. Hoe opener ik kan zijn over mijn aanvoelen, het kan inbrengen, des te sterker nodig ik de ander uit om op dezelfde manier in verkenning te gaan en de evidente verklaring los te laten en naar het complexe te gaan. Mijn vader was anesthesist: zijn patiënten moesten zwijgen, slapen en vooral niets voelen. Ik koos als arts voor de discipline waarin patiënten moeten praten, zich kenbaar maken en gewaar worden. Mijn ouders waren overtuigde zelfstandigen, ze vonden het maar niks dat ik aan de universiteit bleef werken als “bediende”. Mijn overgrootvader was nochtans matroos in de haven van Antwerpen. Een grote foto van hem hangt nog steeds heel centraal in onze woonkamer: “Blijf weten waar je vandaan komt, met succes en falen.” Ik kom niet uit een stamboom van artsen. Ook voor mijn dochters vind ik dat een belangrijke boodschap: de toekomst is niet zo voorspelbaar, er is falen én succes. We hebben onze levens te danken aan wat de voorgaande generaties toch maar gedaan hebben, mét twee wereldoorlogen die erdoor fietsten. Ons artsengezin was de droom van mijn vader. Daarin vormde ik een hecht blok met mijn broers en zussen. We aten lange tijd apart van onze ouders. Die verbinding onderling creëerde enerzijds wel een belangrijk tegenwicht voor de sfeer in huis. We konden samen lachen over toestanden, spreken over periodes dat het misliep met moeder en dat vader daar weinig mee deed. Als oudste zoon van zes kinderen in dat erg klassiek artsengezin, was ik een stil en verlegen kind, eerder angstig. Tot ik als vijftienjarige naar het Xaveriuscollege van de jezuïeten in Borgerhout ging. De leerkrachten spraken me er aan op mijn eigen binnenkant, ik moest zélf spreken. Dat heeft een enorme impuls aan mijn ontwikkeling en eigen stem gegeven. Ik ken het spel van hiërarchie en macht anderzijds wel goed als oudste zoon. Uit elke parentificatie – en welke hulpverlener is niet geparentificeerd? – komen ook vaardigheden voort. Ik ben door zoveel mensen gevormd. Ik studeerde af als arts tijdens de grote geloofsjaren van het systeemdenken. Tijdens mijn opleiding in Lovenjoel mocht we “hoppen” en elk jaar een andere systeemopleiding volgen. Ik volgde een jaar les bij de al eerder vermelde Elkaïm en een half jaar in het team van UCL waar Edith Tilmans-Ostyn leiding had (klinisch psycholoog en gezinstherapeut). Die blootstelling aan verschillende opleiders was absoluut verrijkend. Er studeerden filosofen, antropologen, sociaal werkers. Een rijke diversiteit aan leeftijd en achtergronden. Ik vind het onbegrijpelijk dat zij in België nu geen toegang meer hebben tot therapieopleidingen. Zó pijnlijk, die zogenaamde academisering die binnensijpelt. In 2010 kreeg ik het heel lastig. Ik was voorzitter van de commissie Adriaenssens (de commissie voor de behandeling van klachten van seksueel misbruik in een pastorale relatie). Operatie Kelk heeft me gekraakt, ik ben daar nooit echt van hersteld (huiszoekingen van het parket waarbij in de lokalen van de commissie in Leuven documenten voor onderzoek werden meegenomen). De verhalen van 475 slachtoffers, het volume, de brutaliteit, de paranoia van het publiek, ook ten opzichte van mij als voorzitter … daar was ik niet tegen opgewassen. Eigenlijk had iemand me toen moeten doen stoppen bij het VK, mij moeten confronteren met de ontkenning waar ik in zat, mijn houding dat alles oké was. Het was niet oké. Ik had in therapie moeten gaan. Door mijn expertise in trauma heb ik het voor mezelf te veel genormaliseerd: mijn nachtmerries, het huilen. De kennis die je als zorgverlener hebt over PTSS maakt dat je je eigen symptomen te lang normaliseert.

Ik draag nog steeds de littekens. Ik weet niet of het goed is geweest dat ik ben blijven werken. Ik moest door dat dal. Gelukkig kon ik datzelfde jaar halftijds aan de slag als kliniekhoofd Residentiële Zorg voor Jonge Tieners. Dat deed ik heel graag, ik kon er heel ervaringsgericht werken. Mijn pensionering maakte me ook wat eenzaam. Ik miste mijn team na 35 jaar heel hard samenwerken. Ieder van ons volgde een andere systemische opleiding, om voldoende verschil en tegenspraak binnen te brengen. Die meerstemmigheid hadden we nodig. Gelukkig vond ik die connectie terug in het poppentheater, daar is een nieuwe wereld gegroeid. Ik werk samen met poppenmakers, dramaturg, theaterauteurs, kostuummakers. Ik laat Jan Klaassen en Katrijn een dialoog in de 21ste eeuw voeren. En met een nieuwe vrijheid heb ik de weg teruggevonden naar de liefde voor mijn vak. Ik geniet nu van de langere sessies en de trajecten van begin tot einde met cliënten. Ik werk als psychotherapeut-psychiater (in die volgorde), veelal zonder medicatie en psychodiagnostiek. Met oprechte nieuwsgierigheid en liefde voor complexiteit, als narratieve traumatherapeut. Ik werk veel met lege stoelen, figuren die aanwezig zijn en de ruimte bemannen. Ik wil alle stemmen die er zijn verwelkomen. Ik weet dat therapie werkt. Ik heb dat aan den lijve ervaren. Als ik dat kan overbrengen, kan ik meeresoneren en ook raakbaar zijn. Dat maakt me in mijn job waarachtig. Ik kan dan zeggen: “Het is belangrijk dat je gekomen bent, het is goed dat we dit proces gestart zijn.”

Ik wil weten wat iemands eerste taal is. Dat is niet altijd het gesproken woord. Bij jongeren is dat vaak dans. Ik vraag dan of ze bereid zijn zich te filmen en of ik dat filmpje mag bekijken in de praktijk. Ik antwoord ook met dans: ik zet een tegenbeweging neer. Lang geleden volgde ik de opleiding dansexpressie. Ik voelde vroeg aan dat gesproken taal een “besmette” taal is, waarin mensen zich censureren, of rond problemen heen cirkelen, bewust of onbewust. Taal kan ook tekenen of schilderen zijn. Als therapeut zijn we overtraind in het verbale, soms is er daardoor zelfs een kloof tussen ons en onze cliënten. Hoe kan ik de taal ontmoeten van de ander, en mijn eigen beperking inbrengen, namelijk dat ik te veel taal heb? Wat is de betekenis van jouw tattoos, jouw piercing, wat gebeurt er met de grens van jouw lichaam als je snijdt? Kan ik consultaties doen met die scheur in je broek? Die scheur probeert mij iets duidelijk te maken, kan je mij helpen te luisteren? Zo heb ik als kind zelf proberen te spreken, met poppenkastpoppen. Mijn moeder steunde me daarin en maakte een grote poppenkast voor mij toen ik dertien was. Sindsdien ben ik die poppenspeler: achter een doek is het veilig praten met het publiek.

Hoe ouder je wordt, hoe beter je de complexiteit ziet. Er zijn geen systemische goocheltrucs. Er zijn geen autostradeverhalen met een grote duidelijke weg om vragen te beantwoorden. Er zijn sporen die we exploreren en die vervolgens doodlopen, er is een zoekende attitude. Ik heb het meeste geleerd van collega’s die durfden experimenteren. Én het is belangrijk om er lol aan te beleven en dat aan mensen te laten voelen. Ik kan mijn groeiproces niet tonen. Maar het was er wel, natuurlijk, ik heb ook mijn weg moeten gaan. Ook bij Salvador Minuchin heb ik dat gezien, hoe hij is blijven evolueren, hoe hij met de jaren bleef luisteren en zachtheid ontwikkelde. Niet vasthield aan zijn ideeën. Ik vind dat groots. We zijn als systeemtherapeut de bewakers en de bondgenoot van de complexiteit. Ik revolteer tegen de commercialisering van trauma … Met een zeker verdriet kijk ik naar die evolutie in mijn vakgebied. Niet alleen onze kennis is ontploft maar ook de vermarkting. Waarom accepteren we die verarming? Het binnensluipen van het economisch denken staat haaks op het complexe. Het complexe zet ons in een nederig verkennen: wat hebben deze ervaringen voor u in uw leven betekend en laat ons van daaruit zoeken. Ik kan in ouders steeds meer het kind zien voor wie niet gezorgd geweest is. Gekwetste mensen die als kind ook zorg hebben gemist, schade hebben opgelopen.’ Er valt nog veel te zeggen, maar we beslissen dat we kunnen leven met losse eindjes. Zoals gezinnen en systemen op een punt komen dat het goed genoeg is, dat ze verder kunnen. Het goede nastreven in een wereld waarin het volmaakte niet kan.

Ik rijd na het gesprek naar huis, de fiets nog steeds vuil maar nu toch droog. Ik stop voor mijn favoriete gedicht van Peter Verhelst op een raam in Borgerhout: ‘Graag geef ik je armen om de wereld te vangen als die omvalt. Armen om te omarmen wie moet worden vastgehouden (val) en om zelf omhelsd te worden op sombere dagen (val!)’ En gewoon, omdat het kan, antwoord ik, fiets in de hand, met een dansbeweging.

Jasmien Peeters is filosoof, systeemtherapeut en (EFT) relatietherapeut. Ze werkt voor Duet relatiebemiddeling en in haar eigen praktijk. E-mail: jasmien@focusop-verbinding.be

Albert Neeleman is klinisch psycholoog en psychotherapeut, werkzaam als systeemtherapeut bij het Amsterdams Instituut voor Gezins- en Relatietherapie. E-mail: neele.ppan@gmail.com

Literatuur

Adriaenssens, P. (2009). Van hieraf mag je gaan – Over het omgaan met tieners. Lannoo.

Adriaenssens, P. (2018). Verbolgen verbonden – Opgroeien in een complexe wereld. Lannoo.

Websites

Peter Adriaenssens Poppentheater: www.popla.be

Kristien Dirckx: https://kristiendirkx.com/PAINTINGS