Altijd en in de eerste plaats een gezinstherapeut. Interview met Greet Splingaer

Voor het tijdschrift Systeemtherapie interviewde ik samen met Albert Neeleman collega Greet Splingaer (nummer 34.1). Professie en Persoon is onze vaste rubriek, een Nederlander én een Vlaming zijn complementair :-) . In deze rubriek gaat het om het delen van kennis en ervaring via het persoonlijke en unieke verhaal van een bekende systeemtherapeut. http://www.tijdschriftysteemtherapie.nl :

Professie & Persoon . Altijd en in de eerste plaats een gezinstherapeut. Interview met Greet Splingaer

Jasmien Peeters & Albert Neeleman

Op een winderige septemberwoensdag spoor ik (JP) naar therapie- en vormingscentrum Rapunzel voor een interview met Greet Splingaer als mens, als systeemdenker en als gezinstherapeut. Samen met Albert Neeleman neem ik de rubriek Professie & Persoon over van Cathy Van Gorp en Erica Siegers. Het is onze eerste samenwerking. Uit Amsterdam en Antwerpen vertrekken we, met Diest als snijpunt.

Splingaer ken ik vooral als ‘de opleider van de sprookjes’. Dat klinkt als een wat magere en vage voorbereiding, dus in de trein herlees ik nog eens de Professie & Persoon die Splingaer zelf schreef voor dit tijdschrift. Samen met Bruno Hillewaere interviewde ze immers haar leermeester, de Italiaanse systeemcoryfee, kinderpsychiater en gezinstherapeut Maurizio Andolfi (Splingaer & Hillewaere, 2019).

In haar lievelingsruimte in Rapunzel zoeken we een plek tussen de gezellige kussens en leggen we een dictafoon op tafel. Of liever: we doen een poging, want gekras en gekraak doen ons eerst verbaasd wat zand van tafel vegen. Het zand komt uit een zandbak waarin heel wat afgespeeld wordt. De toon is meteen gezet: creatieve, speelse en experiëntiële werkvormen! Mijn oog valt ook op een opvallende lachende pop. Later blijkt dat Mauro te zijn, de co-therapiepop van Greet en naamgenoot van Andolfi. En ergens ligt een dik sprookjesboek van Grimm. Wie Rapunzel kent, is vertrouwd met de sprookjes die Splingaer in elke nieuwsbrief als rode draad gebruikt. En wie met aandacht naar het logo kijkt, de toren waarin Rapunzel opgesloten zit, ziet dat het licht brandt en de deur op een kier staat.

Splingaer is hees en zou haar stem moeten laten rusten, maar er is te veel te vertellen. Over de verbinding tussen haar persoonlijke ervaringen en haar werk als therapeut, opleider en coördinator, de groei daarin en hoe die tot stand kwam. Over het belang van het geven van een stem aan kinderen in therapie en over systeemdenken in een maatschappij waarin grootschaligheid de bovenhand dreigt te nemen.

Context en samenhang zijn belangrijk, herhaalt Splingaer een paar keer tijdens het gesprek, dus laat ons die schetsen. Families ... een rode draad die begint in ons eigen gezin, onze grootste inspiratiebron. Splingaer wordt geboren in Ukkel in 1963. Ze groeit op in een gezin waar ouders het ontzettend goed bedoelen maar er anderzijds ook veel belas- tende zaken gebeuren. Ze is een sterk kind, een trekker, goed in het oplos- sen van problemen. Ze redt zichzelf. Liefdesverdriet lost ze in haar eentje op door vier dagen in bed te liggen, niet door er woorden aan te geven, laat staan troost te krijgen.

Als tweede kind in een gezin met vier kinderen en enige dochter van zoekende ouders beschrijft Splingaer zich als een heel sociaal meisje met veel verbeelding, dat al jong leidster wordt in de jeugdbeweging. Ze is ook een eenzaam kind, met een last op haar schouders. Spreken daarover is niet gemakkelijk, maar wel belangrijk. ‘Want therapeuten zijn gewone mensen, geen supermensen, met hun eigen pijn en verlies’, zegt Splingaer.

Haar vader werkte als een gepassioneerd paleontoloog. Zijn bevlogen- heid brengt hem bij lange expedities naar onder andere Ethiopië, op zoek naar sporen van Lucy, de eerste mens. Graven in geologische lagen, met een tandenborstel op zoek naar kleine stukjes, om daar dan een groter verhaal van te maken. Hij is lange periodes van huis, brieven zijn lang onderweg. Het kleurt het gezin. En het maakt Splingaer eerst tot emotio- nele steun en toeverlaat van haar moeder en uiteindelijk tot een rasechte gezinstherapeut.

Het zichzelf redden is iets wat ze later in haar leven weer voor een deel heeft moeten afleren. Een hele transitie waar ze vele jaren over heeft gedaan.

Met stukken en brokken, na een scheiding, dankzij de liefde, haar (stief)zonen, die haar zachter en toegankelijker maakten, haar gezin, vriendschappen. Kwetsbaarheid is ook een kracht. Ze leerde dat uitreiken, anderen nodig hebben, minstens even belangrijk is als zelfredzaam zijn en blijven doorgaan.

Splingaer wilde ook archeoloog worden en werd dat in zekere zin: een groter verhaal maken van kleine stukjes uit verschillende trans- en inter- generationele lagen. Een studie menswetenschappen is een voor de hand liggende keuze voor haar. Die vanzelfsprekendheid vindt ze evenwel niet terug in de opleiding pedagogiek aan de KU Leuven. Integendeel, ze is er niet bijster gelukkig. De focus ligt naar haar smaak te veel op diagnostiek en de aca- demische invalshoek is er heel gedragsmatig.

De grote redding blijkt een toevallige stage in het vierde jaar bij Loven- joel, het communicatiecentrum van Paul Igodt en Alfons Vansteenwegen. Ze ervaart het als een openbaring. Wat volgt is een fascinerende tijd waarin zij leert met gezinnen en families te werken. In het centrum heerste in de jaren tachtig van de vorige eeuw een bruisende en rebelse sfeer, met en dankzij een boeiend spanningsveld tussen Igodt en Van-steenwegen. De beide hoogleraren belichaamden ieder een heel andere visie op systeemtherapie. De dichotomie tussen enerzijds de pragmati- sche en communicatiegerichte systeemtherapie en anderzijds een systeembenadering met de nadruk op transgenerationele en dynamische aspecten. Zeg maar de westkust versus de oostkust van de Verenigde Sta- ten. Er werden (grote) families gezien in Lovenjoel, verhalen kwamen tot leven doorheen de verschillende generaties. Er was ruimte voor bruisende creativiteit, improvisatie en vernieuwing. Splingaer, die zich overigens eerder thuis voelt aan de oostkust, vertelt vol vuur over de vele uren die ze in haar vrije tijd achter de doorkijkspiegel doorbracht, met live supervisie en co-therapie. Een soort magie om jaloers op te zijn, die nu niet meer kan bestaan, en dat is jammer. In de terugblik van Splingaer klinkt een mix van nostalgie en toch ook wat vraagtekens bij die modernistische experi-menten, die soms flirtten met de grens van het geoorloofde.

Splingaer heeft de smaak van het systeemdenken te pakken en volgt een postgraduaat Familietherapie. Ook daar ervaart ze ondertussen een belangrijke ‘maar’: ‘Er was een leemte: kinderen kregen nauwelijks een stem in de sessies. Ze schitterden door afwezigheid en dat klopte niet. “Hoe kan ik die kinderen erbij halen?” Dat werd mijn grote zoektocht en drijfveer in de jaren erna. Ik werk ontzettend graag met kinderen, ze heb-ben me al zoveel geleerd over het vak. Ze kunnen je op een hele eerlijke manier bevragen.’ Voor Splingaer zijn kinderen belangrijke leermeesters, met hun ontwapenende authenticiteit. Vanuit hun ongedwongenheid geven ze haar een schat aan informatie. Samen met kinderen maakt ze een context waarin ze nieuwsgierige vragen kunnen stellen en zich tonen. ‘Ik denk aan twee kleutermeisjes en hun alleenstaande mama. Toen mama op het einde van de sessie begon te huilen, kon ik woorden geven aan hoe de meisjes haar probeerden te troosten. Taal geven aan het geven. Toen we de sessie afrondden, kwamen die twee meisjes naast me zitten in deze zetel, eentje links, eentje rechts. Ze legden dat dekentje over mij en zeiden: “Je hoeft je agenda niet te pakken hoor Greet, want wij komen niet meer terug.” Ze pakten me zacht in, omhulden me en tegelijkertijd wezen ze een nieuwe afspraak af. Ze namen me heel zorgzaam mee in hun wereld en toonden me wat belangrijk is: het verdriet van mama natuurlijk. Ik kon dan woorden geven aan hun bezorgdheid, voor mama en ook voor mij. Zo zijn die twee meisjes van vier en vijf jaar een inspiratiebron voor mij: wat ze nodig hebben, wat zij denken dat hun mama nodig heeft. Door daar woorden aan te geven, werd het wat rusti- ger en konden we uiteindelijk toch een nieuwe afspraak maken’ (lacht).

Hoe kunnen we kwetsbaar verbinden, ook met (stukken van) onszelf, en over existentiële thema’s spreken? Het zich verdiepen in de gestalt- therapie blijkt daarbij behulpzaam en inspireert haar tot prachtige expe- riëntiële werkvormen, zowel voor het proces als voor de ervaring, om beel- dende taal en spel te integreren in het verdiepende werk met kinderen.

Een mensenleven wordt bepaald door ontmoetingen en verbindingen. Splingaer noemt er tijdens ons gesprek spontaan drie die voor haar belangrijk zijn geweest. Maurizio Andolfi, Jean-Marie Govaerts en Bruno Hillewaere, niet toevallig alle drie bevlogen systeemdenkers.

De ontmoeting met Andolfi zou heel bepalend blijken voor Splingaers ontwikkeling. Net als zij verloor ook hij in zijn gezin een broer aan psychoses en suïcide, en dat zorgde voor warme herkenning en een sterke connectie. Splingaer liet zich, voor het eerst misschien, gidsen, dragen en leiden, door een warme Italiaan die in zijn rol als therapeut heel dichtbij kon zijn, maar wel duidelijk en steevast vanuit zijn rol.

Wanneer Jean-Marie Govaerts op zoek is naar een co-opleider, ziet hij in Splingaer op een studiedag van Jeugdzorg de systeemdenker die hij zoekt. Op zijn uitnodiging start ze als opleider bij het opleidingscentrum voor psychotherapie Kern. Hij geeft veel vertrouwen: ‘Spring maar.’ Het was nooit haar droom of uitgestippeld plan, maar de combinatie van gezinstherapeut in de praktijk en opleider bij Kern vindt ze heerlijk. Theorie en praktijk. Enerzijds zijn kaders en modellen belangrijk in het werk, anderzijds zijn contact en connectie het kloppend hart van ont- moetingen.

Nog zo’n wezenlijke ontmoeting blijkt die met Bruno Hillewaere, nu opleider bij Euthopia, een centrum voor systeemtherapie, opleiding en supervisie in Breda. Hij is als een broer voor Splingaer en een belangrijk referentiepunt als mens en als professional. Samen met hem geeft ze bij Rapunzel de eerste jaaropleiding Werken met kinderen en jongeren van-uit een gezinsdynamisch ontwikkelingsperspectief ‘Waarom Doornroosje 100 jaar moet slapen’. Tot op de dag van vandaag werken ze veel samen.

Een gedeelde droom van vier gelijkgestemde vrouwen die elkaar ont-moetten door hun werk in Jeugdzorg, bracht Splingaer ertoe om in 2000 Rapunzel op te richten. Wat nu een groot therapie- en vormingscentrum is met veertig ‘Rapunzelaars’ (wat een mooi woord), begon in een klein peperkoeken huisje in Lummen, ingericht met kringloopwinkelspullen. De naam was snel gevonden, met dank aan de gebroeders Grimm: Rapunzel, het meisje met lange goudblonde haren dat vastzit in de toren en zich vanuit haar mogelijkheden en kracht uit een moeilijke situatie kan bevrijden. In de beginjaren was Rapunzel voor Splingaer een ‘speeltuin’ waarin ze kon experimenteren en groeien.

Het sterk en flink zijn komt haar van pas als in 2012 bij Kern abrupt de stekker er uitgetrokken wordt. Rapunzel biedt voortaan onderdak en continuïteit aan de opleidingen van Kern, en Splingaer wordt coördinator van een hechte organisatie. Cliënten en cursisten komen beiden bij Rapunzel over de vloer en dat zorgt voor een boeiende kruisbestuiving.

Van een kleine speeltuin groeit Rapunzel uit naar een grote organisatie met veel werk op de plank, en Splingaer groeit mee. Van het eerdere autoritaire leiderschap van Kern wordt afscheid genomen. Inmiddels zijn er een gezinsteam en een volwassenenteam en een sterke verbinding tussen de twee. ‘Hoe kunnen we passend groeien en toch de rebel blij- ven? Dat is de uitdaging waar we nu met Rapunzel voor staan’, vertelt Splingaer. Kleinschaligheid is en blijft heel belangrijk, want dat ziet ze als het dna van Rapunzel. Groots in klein zijn. Het is een eigenzinnig ant- woord op de maatschappelijke trend van grote fusies en harde normeringen. De corona-epidemie heeft dat verlangen om trouw te zijn aan de visie zelfs nog versterkt. Een samenwerkingsgerichte en dialogische hou- ding loopt verticaal, horizontaal en diagonaal door de organisatie.

Onze levensweg werkt door in onze manier van werken als therapeut en opleider. Ook het professionele traject van Splingaer kreeg daardoor een heel eigen kleur. Een aantal belangrijke concepten en ideeën hoort voor haar bij de kern van haar eigenheid en werk: het (intergenerationele) gezinsontwikkelingsperspectief, dat zo dicht aansluit bij gezinnen: wat er leeft, waar ze voor staan, de thema’s die belangrijk zijn. Ontwikke ling is dan een hoopvol thema, met de focus op groei en toekomstkansen, in plaats van op pathologie en moeilijkheden. Grote namen vallen, van de bijzondere denker en pionier van gezinstherapie Murray Bowen tot Monica McGoldrick, bekend van haar werk met genogrammen en een autoriteit in systeemland. Ook psycholoog en relatietherapeut Mona Fishbane passeert de revue, net zoals familietherapeut John Byng-Hall, kindgerichte gezinstherapeut Eliana Gil en gezinstherapeut Dan Hughes die furore maakt met zijn hechtingsgerichte benadering van gezins- therapie. Collega’s wereldwijd die Splingaer inspireren om naar verhalen te zoeken in diepere lagen van cultuur en familiegeschiedenis. Trans- generationele rode draden.

Ook het concept van co-evolutie komt aan de orde: hoe elkaar te vin- den in de dynamiek als danspartners. Een ritme zoeken, afstemmen, goed aansluiten. Daar heeft ze zelf wel wat gemist, haar gezin kreeg door het leven veel op het bord. De familie vond daar lang niet altijd antwoor-den op, waardoor het alsmaar moeilijker werd voor haar broers, en het vervolgens voor de familie als geheel nog moeilijker werd. Zo ontstond er een co-stagnatie: samen vastzitten, samen niet meer verder geraken. De herstelbeweging, co-evolutie, heeft ze verder uitgewerkt in haar Ontwikkelingshuis (Splingaer, 2014), met gehechtheid als stevig fundament.

Want kaders, zo stelt Splingaer, geven richting in verwarring. Een kader kun je delen met je cliënten. Wat herkennen ze? Wat is helpend? ‘Ook in opleiding vind ik het belangrijk om over ervaringen te reflecteren met een kader, om er betekenis aan te geven en richting te zoeken. Ik moedig studenten aan om creatief te zijn, thema’s zoals hechting, trauma en veerkracht systemisch door te denken en zich niet vast te zet- ten in een model, maar als een verzamelaar te sprokkelen wat bij hen past in hun werkcontext. Zo heb ik het zelf ook gedaan.’

Wat zijn tot slot plekken waar zij veilig kan bijtanken? Haar man Luc, hun gezin, haar kleinzoon, en haar verbonden Rapunzel-familie zijn daarin belangrijk. Inspiratie vindt ze daarnaast in hedendaagse dans en het maken van reizen. Ook de eenzaamheid die ze als kind kende heeft ze getransformeerd tot oplaadplek.

De terugtocht met de fiets naar Antwerpen voert me langs sprookjes-achtige bossen en beekjes, ik boks op tegen de wind, de laatste dertig kilometer. Het sterk zijn laat ik maar los en ik fiets op een prettig schildpaddentempo terug. De woorden van Splingaer kauw ik na, uitrustend uit de wind in het kielzog van twee elektrische fietsen: ‘Mijn wens voor de nieuwe generatie systeemtherapeuten? Ruimte voor verbinding, gedragenheid, speelsheid en lichtheid.’

Jasmien Peeters is filosoof, systeemtherapeut en (eft-)relatietherapeut. Ze werkt voor Duet relatiebemiddeling en in haar eigen praktijk. E-mail: jasmien@focus-op-verbinding.be.

Albert Neeleman is klinisch psycholoog en psychotherapeut, werkzaam als systeemtherapeut bij het Amsterdams Instituut voor Gezins- en Relatietherapie. E-mail: neele.ppan@gmail.com.

Literatuur

Splingaer, G. (2014). Het ontwikkelingshuis – Een kijk op de co-evolutie van kinderen en gezinnen. Systeemtheoretisch Bulletin, 32(1), 13-37.

Splingaer, G., & Hillewaere, B. (2019). Leven en werken in het drie generatiehuis – interview met Maurizio Andolfi. Systeemtherapie, 31(2), 95-101.